Het project vervanging onderzeeboten van de Walrus-klasse houdt de gemoederen bezig. Zeker daar waar het de participatie van de Nederlandse industrie betreft. Deze industrie, verenigd in het NIDV platform Dutch Underwater Knowlegde Center (DUKC), heeft al enkele keren aan de bel getrokken. Snellere besluitvorming is essentieel en de gewenste industriële participatie blijft namelijk onderbelicht. De eisen daaromtrent zijn afgezwakt. Zo blijkt opnieuw uit de antwoorden op de schriftelijke vragen naar aanleiding van de Basisrapportage vervanging onderzeebootcapaciteit.
Veel Kamervragen
Op 28 mei 2021 is de basisrapportage ‘Vervanging onderzeebootcapaciteit’ aangeboden door het ministerie van Defensie. Maar liefst 122 Kamervragen zijn vervolgens ingediend waarin de zorg van het DUKC, inclusief de kennisinstituten, duidelijk doorklinkt. De Vaste Kamercommissie voor Defensie zou deze rapportage en de antwoorden op 15 september behandelen. Het Commissiedebat is echter geannuleerd, zo meldt de Kamer. Er zal een Wetgevingsoverleg Personeel/Materieel ingepland worden voor eind oktober/begin november. Dat betekent langere onzekerheid hoe de Kamercommissie met de zorgen van de industrie omgaat.
Het DUKC dringt niet alleen aan op snellere besluitvorming maar op ook grote participatie. Het gaat immers om het gebruikmaken van essentiële Nederlandse kennis, producten en capaciteiten op het gebied van onderwatertechnologie. Essentiële elementen die samenkomen in de unieke samenwerking van hoogtechnologische bedrijven in het Gouden Ecosysteem in dit onderwaterdomein. De unieke kennis en kunde staat overigens niet ter discussie. Ook bij het recente instandhoudingsprogramma (midlife update) van de Walrus-klasse onderzeeboten is hier uitgebreid gebruik van gemaakt. Vanwege vertraagde oplevering van de nieuwe onderzeeboten zal Defensie hier opnieuw op moeten terugvallen. Uit de antwoorden blijkt immers dat tijdige oplevering van de nieuwe onderzeeboten mede vanwege het gekozen dialoogproces verder onder druk staat.
Kennis en kunde verenigd in het DUKC
De kennis en kunde van DUKC-bedrijven is verwoord in een ambitiedocument. Door NIDV is dit document alleen aangeboden aan Defensie, EZK maar ook de drie kandidaat-werven zijn bekend met de inhoud. In de antwoorden van Defensie en EZK wordt naar het document gerefereerd inclusief de bijbehorende openbare oplegnotitie.
Erkend wordt dat de ‘DUKC-werkgroep van het NIDV-marinebouwcluster, waar onder meer Damen, Huisman, Nevesbu, Thales en Van Halteren onderdeel van uitmaken, over de nodige kennis en ervaring beschikken die hun waarde hebben bewezen bij het onderhoud en de instandhouding van de Walrusklasse. Daarop voortbouwend heeft DUKC de ambitie om een groot aandeel te hebben in het ontwerp, de bouw en de instandhouding gedurende de levensduur van de nieuwe onderzeeboten. De Nederlandse bedrijven kunnen bij de bouw een groot deel van de assemblage, installatie en integratie van technische systemen voor hun rekening nemen.’
Het kabinet onderschrijft (een deel van) de analyse in het DUKC-document, maar ziet gegeven de kaders van de B-brief en de in Nederland aanwezige kennis en capaciteit op onderzeebootgebied ook wezenlijke beperkingen. Zo gaan de Nederlandse bedrijven ervan uit dat de buitenlandse werf en zijn toeleveranciers kennis, rechten, mensen en middelen overdragen (‘technologie transfer’) om de verwoorde ambitie te kunnen verwezenlijken.
Lastige positie voor MKB om aan boord te komen
Om een rol te spelen zal het Nederlandse MKB bijzonder veel moeite moeten doen om een plek te krijgen als toeleverancier. Vanwege de binnen Europa unieke manier van aanbesteden van onderzeeboten, zullen zij rechtstreeks met de kandidaat-werven in gesprek moeten gaan. Die gaan beoordelen of Nederlandse (deel)systemen en componenten kunnen worden geïntegreerd. Hiervoor zal het MKB dus uitgebreide en complexte technische voorstellen moeten doen, waardoor zij ook nog separate teams moeten opzetten. De informatie van de drie kandidaat-werven mag immers niet worden uitgewisseld en de deelnemende specialisten moeten per hoofdleverancier fysiek zijn gescheiden.
De hoge offertekosten komen daarbij voor eigen rekening en risico van de Nederlandse bedrijven. Dat is niet alleen qua personeelsbezetting een stevige barrière voor sommige partijen, maar het voert ook de totale kosten voor eventuele deelname aan dit project op. Internationaal is het bij grote projecten gemeengoed geworden dat partijen de offertekosten vergoed krijgen wanneer deze veel technisch werk of ontwikkeling vereisen, denk bijvoorbeeld aan het F-35 project. Een klemmend beroep om door een financiële bijdrage de zorg over de hoge kosten voor Nederlandse toeleveranciers weg te nemen is echter niet gehonoreerd.
De NIDV draagt uit om bij het project Vervanging Onderzeebootcapaciteit meer uit te gaan van de gezamenlijke kracht en participatie van de Nederlandse industrie. Er is een wezenlijk nationaal veiligheidsbelang dat de strategische autonomie dient. Daarom moet deze industrie dan ook daadwerkelijk meer worden ondersteund. Kortom: leg de nadruk niet te veel op voorziene wezenlijke beperkingen naar leg de focus meer op wezenlijke gezamenlijke belangen. Ook hier mag een meer proactieve rol onder meer van Defensie en EZK worden verwacht.